Wilde planten

Wanneer men aan iemand die naar Drenthe gaat vraagt wat voor planten hij daar denkt aan te treffen, dan is haast wel zeker dat hij in de eerste plaats heide zal noemen. Minder bekend is dat er vele verschillende heidesoorten zijn, waarvan een drietal juist veel in Drenthe voorkomt, hoewel meestal niet in elkaars omgeving. Heeft men het over heide dan denkt bijna iedereen meteen aan één van deze drie soorten en wel de soort die officieel struikheide heet. Het is inderdaad een struikje, want de stengels zijn min of meer houtachtig. Iedereen weet hoe de struikheide bloeit; namelijk een hele reeks boven elkaar gelegen bloemetjes, die elk maar enige millimeters groot zijn. Omdat al die bloemetjes zo dicht op elkaar staan, lijkt de heide op enige afstand een grote paarse vlakte. De struikheide komt laat in de zomer in bloei en wel meestal begin augustus en houdt zijn prachtige paarse gloed tot zo ongeveer half september. Bij de meeste bloemen verschrompelen de bloemen wanneer ze uitgebloeid zijn, waarna de bloemblaadjes afvallen. Dit gebeurt niet bij de struikheide. Het uitbloeien is alleen daaraan te zien dat de bloemetjes van kleur veranderen. Zij worden bruin en blijven meestal tot diep in het volgende jaar aan de plant zitten.
 
De struikheide heeft veel zon en niet te veel vocht nodig. Vandaar dat men geen struikheide in het bos ziet en ook niet op lager gelegen en dus meestal vochtigere plaatsen. Wanneer het in het voorjaar behoorlijk geregend heeft en daarna een droge zonnige zomer gevolgd is, staat de heide er op zijn mooist bij. In natte zomers komt er niet veel van terecht. De struikheide is bijzonder in trek bij de beien. Deze produceren dan een honing met een bijzondere smaak. Vaak ziet men dan ook op de heidevelden bijenkorven of kasten staan. Niet te dicht bijkomen: bijen kunnen behoorlijk steken!
 
De heideplant kan er niet goed tegen als er veel over gelopen wordt en tegen kamperen kan hij helemaal niet. Op het kampeerterrein zijn nog kleine stukjes heide. Jammer genoeg wordt er ’s zomers hiervan nogal wat kapotgelopen, zodat vrijwel ieder jaar een kaal gelopen stukje met graszaad ingezaaid moet worden. Bepaalde grassoorten zijn namelijk beter bestand tegenlopen.
 
Zoals reeds is vermeld had de heide in vroegere dagen een functie en wel voor het weiden van schapen. Er waren echter nog andere functies. Zo dienden heideplaggen als dakbedekking, hetgeen nog te zien is in het openluchtmuseum te Schoonoord. Ook voor iets anders werd de struikheide gebruikt: namelijk voor het maken van heidebezems. 
 
Struikheide heeft één heel groot bezwaar en dat is zijn grote brandbaarheid. Dus nooit roken in de heide. Een weggeworpen sigarettenpeukje is voldoende om een heidebrand te doen ontstaan die niet meer te stuiten is. Toch wordt heide wel eens expres in brand gestoken. Wanneer namelijk een heideplant ouder wordt, wordt hij er niet mooier op. Er ontstaat te veel hout en hij bloeit minder. Uiteindelijk zo na een jaar of zeven gaat de plant dood. Vroeger toen de heide door de weiden van de schapen steeds jong en kort gehouden werd, was dat geen probleem. Nu is het dat wel geworden en vandaar dat men soms heidevelden in de winter afbrandt. Dat dit met grote voorzichtigheid moet gebeuren spreekt vanzelf. Ook dit soort aangestoken branden zijn wel eens uit de hand gelopen. Wanneer de heide is afgebrand heeft het heidezaad, dat in grote hoeveelheden een klein beetje onder de grond is geraakt en daardoor niet verbrand is, nu de ruimte gekregen om te ontkiemen, zodat na een jaar weer jonge frisse heide is ontstaan.
 
De tweede heidesoort is de dopheide, eveneens paars van kleur, maar met een iets meer rode tint. De dopheidebloemen zijn heel merkwaardig. Zij zijn groter dan die van de struikheide en hebben een middellijn van ongeveer twee centimeter. Wanneer men zo’n bloem eerst van de achterkant bekijkt, dan lijkt het een heel gewoon bloemetje met zo’n zes á acht rood - paarse bloemblaadjes. Draait men de bloem nu om, dan komt de grote verassing, want dan blijkt dat het niet één bloem is, maar zo’n stuk of zes á acht afzonderlijke bloemetjes die elk min of meer de vorm van een urn hebben en die aan de onderzijde bij elkaar staan. In elk bloemetje zijn duidelijk de stamper en de meeldraden te zien.
 
De dopheide houdt net als de struikheide van zon, zodat men ook deze heide niet in het bos ziet. Een groot verschil is echter dat de dopheide wel veel vocht nodig heeft en dus groeit op de wat meer natte plaatsen. Juist omdat er op Westerbergen veel afwisseling is tussen droge en vochtige gedeelten, komen de beide heidesoorten ervoor. Er zijn stukje sterrein die nog net droog genoeg zijn voor de struikheide en die tevens nog net nat genoeg zijn voor de dopheide, zodat beide soorten door elkaar groeien. Dit is heel duidelijk te zien op het heideveldje dat aan de gele en rode wandelroute ligt. Vlak na de eerste grafheuvel slaan de routes linksaf. Men ziet nu aan de rechterzijde het bewuste veldje. Bijzonder goed kan men het gevolg van droge of natte grond zien in de hiervoor genoemde gletsjerkuil, die ligt in het aangrenzende heideveld aan de blauwe wandelroute. In een kuil verzamelt al het regenwater zich in het midden. Hier ziet men dan ook een cirkelvormig gedeelte, waarin alleen dopheide groeit. De randen van de kuil zijn vanzelfsprekend droger, zodat hier de struikheide is verschenen. Wordt de grond te vochtig, dan houdt ook de dopheide het niet meer uit. Er verschijnt dan buntgras en wollegras.
 
De dopheide komt eerder dan de struikheide in bloei en heeft een langere bloeiperiode. Zo kan men zelfs in oktober nog wel bloeiende exemplaren aantreffen. Ook de dopheide houdt na het uitbloeien zijn bloemblaadjes vast en ook bij deze heide worden zij dan bruin van kleur. Zelfs bij de uitgebloeide exemplaren is nog duidelijk te zien dat het eigenlijk een verzameling van bloemetjes is.
 
Over de gehele wereld verspreid zijn er zo’n 600 verschillende dopheidesoorten. Vooral in de zuidelijke landen komen soorten voor die veel groter worden en die grote wortelknoesten hebben. Uit die wortelknoesten worden de beroemde bruyère –pijpen gemaakt.
 
De derde heidesoort is de kraaiheide, die hoewel eigenlijk niet tot de heidesoorten behorende, toch altijd in één adem met de beide andere soorten wordt genoemd. Bij deze heide moeten wij het niet van de bloemen hebben, maar van de frisse groene kleur van de blaadjes. Het zijn kleine planten, meestal niet groter dan een centimeter of tien met een heel kleine dicht op elkaar staande dikke blaadjes. Struikheide en dopheide kunnen wanneer zij niet in bloei staan wel eens een beetje een dorre indruk maken, maar dat is juist het plezierige van de heide in Drenthe dat tussen die heide in van die frisse groene veldjes liggen, die dan voor een goede afwisseling zorgen.
De kraaiheide is inderdaad specifiek voor Drenthe, want het is een plantensoort die eigenlijk thuishoort in de meer noordelijk gelegen landen. Het kleine beetje verschil in temperatuur tussen Drenthe en het zuiden van het land, heeft tot gevolg dat de kraaiheide het in Drenthe en de Waddeneilanden nog goed doet, terwijl men op de Veluwe hier en daar nog maar een enkel plantje ziet en in Brabant helemaal niet meer.
 
Gezegd is reeds dat het bij de kraaiheide om de blaadjes en niet om de bloemen gaat, hetgeen niet wil zeggen dat deze heide niet bloeit. Het zijn echter heel kleine onaanzienlijke bloemetjes, bruinrood van kleur en bovendien komen er lang niet zoveel bloemetjes per plant voor als bij de struikheide. Als men het niet weet, valt daardoor nauwelijks op als zijn in bloei staan, hetgeen in het voorjaar in april of mei plaatsvindt. Later in het jaar komen er donkerblauwe besjes aan, die de zaadjes bevatten. Deze besjes zijn een lekkernij voor de kraaien, waardoor de naam ‘kraaiheide’ is ontstaan. Wanneer een vogel een besje eet, laat hij de zaadjes vaak op grote afstand vallen, of de zaadjes verlaten het lichaam weer met uitwerpselen en op deze wijze kunnen de zaadjes dus overal verspreid worden. Komen zij op een gunstige plaats terecht, dan kunnen de zaadjes ontkiemen en ontstaan weer nieuwe planten. Deze vorm van verspreiden van het zaad zullen wij nog vaker tegenkomen, zoals bij de lijsterbes, de vogelkers, de jeneverbes en nog vele andere.
 
De kraaiheide komt op Westerbergen voor in de buurt van de grafheuvels, waar verschillende plekjes zichtbaar zijn. Een bijzonder mooi heideveldje, waarin veel kraaiheide voorkomt ligt aan de linkerkant van de rode wandelroute en wel vlak voordat deze rechtsaf slaat evenwijdig aan de spoorlijn en dan een stuk tussen de weilanden doorloopt.
 
Een tweede naam die verreweg het meeste wordt genoemd is de brem. De brem is een struik en kan soms wel een paar meter hoog worden. De brem bloeit op zijn mooist in het voorjaar, hetgeen trouwens voor vele planten geldt, zodat het voorseizoen eigenlijk een veel betere tijd is om op Westerbergen te vertoeven dan het hoogseizoen. Bovendien verandert er juist in die tijd zoveel dat men van week tot week de wijzigingen kan waarnemen. In de zomer is alles volgroeid. Er verandert dan niet zoveel meer en de mooiste bloemen zijn uitgebloeid.
 
De bremstruiken hebben groene takjes en weinig, heel kleine blaadjes. Zijn de bloemen eenmaal uitgebloeid, dan ontstaan de vruchtjes, hier peulen geheten. Ze zien er wat de vorm betreft trouwens ook net zo uit als de peultjes die als groente gegeten worden. De kleur verandert echter snel in donkerbruin tot zwart. Wanneer nu de zaadjes rijp zijn en vooral wanneer in de zomer de zon flink schijnt, springen de peultjes met een duidelijk hoorbaar knalletje open, zodat de zaadjes her en der terechtkomen. Dit is dus weer een andere manier van het verspreiden van zaad dan zoals wij gezien hebben bij de besjes van de kraaiheide.
 
Brem kan niet goed tegen grote kou. In strenge winters kan het voorkomen dat praktisch alle brem bevriest, zodat in het daaropvolgend voorjaar nergens de goudgele bloemen verschijnen. De zaadjes kunnen echter wel tegen de kou. Zij ontkiemen en in de volgende jaren komen deze nieuwe struiken wel weer tot bloei. Dit is dan ook de reden dat opeenhopingen van bremstruiken zich schijnbaar verplaatsen. Jaren achtereen hebben mooie bremstruiken gestaan n de wegberm voor het grasveld voor het hoofdgebouw en links van de benzinepomp. Zij zijn in een strenge winter verdwenen, maar de laatste jaren staan er weer heel wat bremstruiken tussen de bungalows, vooral in de buurt van bungalow 98 en bij het tweede toiletgebouw op het kampeerterrein. In goede bremjaren kan het voorkomen dat men op woeste grond in Drenthe tijdens de bloeiperiode alleen maar één groot geel veld ziet.
 
Het is erg verleidelijk bloeiende bremtakken te plukken en in een vaasje te zetten. Dit is echter streng verboden! De brem is in Drenthe namelijk een zogenaamde beschermde plant. Het plukken heeft trouwens ook daarom geen zin, omdat afgeplukte bloemen heel snel verwelken. Dit geldt ook voor alle andere wilde bloemen dat zij in de natuur veel mooier zijn dan in een vaasje.
 
Een volgende plant die aan de orde komt is het wilgenroosje. Vooral op het bungalowgedeelte en op het aan Westerbergen grenzende heidegebied komen ze veel voor. Het zijn in het oog vallende planten met meestal één stengel die recht omhooggaat en boven alles uitsteekt, omdat die stengels wel een meter of meer hoog kunnen worden. Aan de stengel zitten op regelmatige afstanden de smalle en spits toelopende bladeren, die vaak een lengte van tien centimeter hebben en een breedte van maar ongeveer twee centimeter. De bladeren lijken veel op wilgenbladeren, vandaar de naam wilgenroosje. Aan de bovenste dertig centimeter van de stengel komen de bloemen, zacht rood van kleur. Het zijn er vele die aan één stengel tevoorschijn komen en die manier van bloeien is nu juist waardoor de wilgenroosjes opvallen. De laagstgelegen bloemen komen namelijk het eerst open. Tegen de tijd dat zij verwelken verschijnen de daarboven gelegen bloemen en dat gaat zo door tot aan de top toe. De bloeitijd is daardoor lang. De eerste bloemen verschijnen zo ongeveer begin juli, maar eind september staan er ook nog in bloei. In die tijd zijn het dus alleen de bovenste4 bloemen. Midden in de zomer is de gehele opeenvolging duidelijk aan één plant te zien. Men moet dan van boven naar beneden kijken. Bovenaan zijn de bloemen nog in de knop, daaronder komt een aantal dat volop in bloei staat en dan volgen enkele verwelkte en uitgebloeide exemplaren en daaronder weer de vruchtjes. Die vruchtjes zijn lange, dunne buisjes en meestal rood van kleur. Wanneer die vruchtjes openspringen komen de zaadjes tevoorschijn, die elk voorzien zijn van lang zaadpluis.
Dankzij dit pluis kunnen de zaadjes behoorlijk te verspreiden. In de herfst verwelken de bladeren en veel van het zaadpluis is aan de plant in warrige slierten blijven hangen, zodat hij er dan minder mooi uitziet. Wij komen nu bij het wollegras, ook wel veenpluis of op zijn Drents vennepluus geheten, hoewel dat eigenlijk een iets andere plant is, maar de namen worden veel door elkaar gebruikt. Het gaat deze keer eens niet om de bloeiwijze, maar om het vruchtpluis. In mei, begin juni komt boven aan de top van de stengel het vruchtpluis tevoorschijn, dat eruitziet als een wit dotje wol en dat ook echt als wol aanvoelt. Het wollegras heeft erg veel vocht nodig. Het groeit nog net niet in het water, maar wel op de veenachtige randen van vennen of op stukjes in het ven die bezig zijn dicht te groeien.
Op Westerbergen is de verzamelplaats van het wollegras vooral het grote ven. Staat men aan de rand van het ven dan zijn bij de dichtstbijzijnde exemplaren de woldotjes duidelijk te onderscheiden, maar verderop zijn het overal witte stippen. Staan er veel bij elkaar en kan men ze op wat grotere afstand zien, dan kan een heel eigenaardig effect ontstaan. Het lijkt dan net of er een sneeuwveldje ligt.
 
 
Heel duidelijk is dit bijna ieder jaar te zien bij het ven dat in het Echtener zand ligt. De randen en onmiddellijke omgeving van dit ven zijn erg moerassig, zodat dit gebied een ideale groeiplaats voor wollegras is.
 
Na het wollegras is nu het fluitenkruid aan de beurt dat eigenlijk helemaal niet typisch Drents is en overal voorkomt, vooral in de bermen van wegen. In de bermen van de Oshaarseweg kan het tot bijna aan het dorp Echten toe in zo grote hoeveelheden voorkomen, dat het noemen van deze plant toch nodig is.
In sommige streken van ons land wordt fluitenkruid ook wel toeter genoemd. Het dankt zijn naam aan het feit dat men het weke binnenste gedeelte van de stengels gemakkelijk kan verwijderen, zodat een buisje ontstaat. Van dat buisje kunnen nu fluitjes gemaakt worden.
 
Fluitenkruid bloeit in het voorjaar, in mei en juni met een enorme hoeveelheid kleine witte bloemetjes. Er ontstaat daardoor in de wegberm als het ware een witte strook tussen de weg en datgene wat achter de berm ligt. De plant behoort tot de plantenfamilie van de schermbloemen. Alle planten die tot deze familie behoren hebben dit gemeen dat de bloemetjes in de schermen staan, hetgeen wil zeggen dat elk bloemetje op een lang steeltje staat, welke steeltjes op één punt samenkomen. De steeltjes lijken dan op de baleinen van een regenscherm en de bloemetjes vormen het eigenlijke scherm. Bij het fluitenkruid staan de verschillende schermpjes weer op een wat groter steeltje en al deze steeltjes komen ook weer op één punt samen bovenop de stengel. Een aantal van de schermpjes vormt daardoor een groter scherm, dat een middellijn van zo’n zes á acht centimeter kan hebben.
 
Als laatste mag de braam genoemd worden, door velen niet bemind en door veel anderen juist wel. Tot de eersten behoren zij, die zich geprikt hebben aan de vele scherpe dorens, tot de anderen zij die de heerlijke vruchten gegeten hebben. De braam behoort tot dezelfde plantenfamilie als de roos en die verwantschap komt dan wel duidelijk door de scherpe dorens naar voren. Ook de bladeren van de roos en de braam lijken op elkaar. De bladeren van de braam zijn wat groter en zijn zoals dat heet vijftallig, hetgeen wil zeggen wil zeggen dat ieder blad lijkt te bestaan uit vijf bladeren, waarbij steeds twee maal twee bladeren tegenover elkaar staan en het vijfde blad aan de punt zit. De braamstruik blijft laag bij de grond. De stengels kunnen een enorme warwinkel opleveren. De witte, niet bijzonder spectaculaire bloemen verschijnen midden in de zomer. Nadat zij uitgebloeid zijn komen de vruchten, die net als de gehele plant bramen genoemd worden. Eerst zijn zij groen van kleur, daarna rood, maar langzamerhand worden zij paars – rood tot zwart. Dan is het tijdstip gekomen om de bramen te plukken. Ze zijn een bijzondere lekkernij.
 
Bramen komen overal voor op het bungalowgedeelte, vooral in de buurt van bungalow 162. Verder ook op verschillende plaatsen in het bos, bijvoorbeeld vlak achter de bedrijfswoning en langs het dichtgegroeide gedeelte van de Markeweg, ten westen van het kampeerterrein.
 
Op Westerbergen zelf worden de meeste bramen te vroeg geplukt. Ze zijn dan niet lekker en hebben een wrange smaak. Er zijn er echter genoeg in de omgeving langs niet te veel belopen weggetjes.